Na een zeer geslaagde eerste kennismaking het Nalibokiwoud in mei 2012 wou ik al snel terugkeren als vrijwilliger bij het wolvenonderzoek. Vadim nodigde mij uit om in september 2013 te komen. In deze periode van het jaar wordt de overleving van de wolvenpups en de configuratie van de zomerse wolventerritoria onderzocht. De wolven in het Nalibokiwoud worden jaarrond opgevolgd. In de winter worden de verschillende roedelterritoria in kaart gebracht en wordt de grootte van de roedels nagegaan. In de lente wordt de voortplanting opgevolgd en in de nazomer/herfst de overleving van de pups. Ook hun dieet wordt bestudeerd door analyse van hun uitwerpselen. Nergens in Europa wordt een lokale wolvenpopulatie (30-70 individuen) zo goed opgevolgd. Dit over een oppervlakte van 2750 km2. De wolvenmonitoring is hoofdzakelijk gebaseerd op sporenonderzoek, de laatste jaren aangevuld met cameravallen. Daardoor hoeven er geen wolven gevangen te worden om te zenderen. Het uitlokken van gehuil is een extra hulpmiddel bij het lokaliseren van roedels en jongen.

2013 was een heel bijzonder jaar in het Nalibokiwoud. De winter was er extreem lang en hard. Tot begin mei lag er diepe sneeuw. Door een opeenvolging van zachte winters hadden de reeën en everzwijnen in het Nalibokiwoud hoge natuurlijke dichtheden bereikt. In tegenstelling tot elanden zijn reeën en everzwijnen slecht aangepast aan winters met diepe sneeuw. Het gevolg van de lange sneeuwrijke winter van 2013 was dan ook dat hun populaties instortten door verhongering, verzwakking en ziekte.

Voor die winter waren de belangrijkste prooidiersoorten voor de lokale wolven - in volgorde van belangrijkheid - ree, bever en everzwijn (vooral de biggen). In andere gebieden in Europa vormen ook edelherten en elanden belangrijke prooisoorten. In het Nalibokiwoud was dit niet zo, ondanks dat deze hoefdieren er evenzeer talrijk voorkomen. Dit komt omdat wolven steeds kiezen voor de meest kwetsbare prooien als zij in voldoende hoge dichtheden voorkomen. Aan het vangen van edelherten en elanden zijn risico’s verbonden: met hun hoeven kunnen zij wolven ernstig verwonden.

Twee van de drie belangrijkste prooidiersoorten kenden dus een spectaculaire crash. Hoe zouden de wolven hiermee omgaan? In het voorjaar leek er nog weinig aan de hand: door de vele zieke en stervende dieren was er extra veel voedsel. De situatie in de maand mei zag er nog veelbelovend uit: veel nesten en een hoog aantal jongen per nest. In één roedel kregen naast het alfavrouwtje nog twee andere vrouwtjes jongen! Dit wordt in het vakjargon multibreeding* genoemd. De verwachtingen waren dus hooggespannen in september: slaagden de wolven erin om al die jongen groot te brengen? Tijdens het rondrijden de eerste dagen viel al meteen het gebrek aan sporen op: nauwelijks uitwerpselen van jongen en nauwelijks pootafdrukken. De lage aantallen pootafdrukken kon gedeeltelijk verklaard worden door het regenachtige weer, maar de afwezigheid van uitwerpselen niet. Het uitlokken van wolvengehuil bleef ook zonder resultaat, maar het weer zat niet echt mee: te veel wind, te vroeg om conclusies te trekken. Na een paar dagen kregen we ideaal ‘huilweer’: windstille frisse nachten. Ook in deze condities bleef het huilen onbeantwoord en de zoektochten naar sporen overdag leverden geen bewijs op van de aanwezigheid van jongen.

Gaandeweg begonnen de puzzelstukjes in elkaar te passen. In de uitwerpselen van de volwassen wolven vonden we zeer veel bever maar ook veel ongebruikelijke prooien: wasbeerhond, vos en hond. In een dorp met veel kleine honden vonden we pootafdrukken van een adulte wolf. In het Nalibokiwoud houden wolven meestal hun afstand van dorpen, het leek er echter op dat deze wolf gericht voedsel ging zoeken in het dorp: honden. Slechts op één plaats vonden we enkele wolvenjongen terug. Dit was in een gebied met veel ruig grasland en dus veel woelmuizen. De uitwerpselen van de jongen bestonden bijna uitsluitend uit woelmuishaar; uitzonderlijk bij wolven en een aanwijzing dat de ouders de jongen aan hun lot overgelaten hadden. Dankzij de aanwezigheid van ruig grasland konden deze jongen overleven met woelmuizen die ze zelf vingen. De meeste andere wolvenpups waren verhongerd. Wat was hier aan de hand? De plotse terugval in het gebruikelijke voedselaanbod had de wolven er toe aangezet om hun jongen in de steek te laten. Ze slaagden er kennelijk niet in om snel over te schakelen op grote prooien zoals edelherten en elanden (die weinig of niet geleden hadden onder de harde winter).

De maanden en jaren die daarop volgden bleken de wolven zich echter goed aan te passen. Bever werd nu voor veel wolven de belangrijkste prooisoort, aangevuld met eerder ongebruikelijke prooien zoals wasbeerhonden en vossen. De grote en sterke roedels leerden gaandeweg jagen op elanden en edelherten.

Deze trip meemaken was een ongelooflijk boeiende ervaring. Later zou blijken dat die ene strenge winter een impact had op het volledige ecosysteem. De talrijke bevers werden sindsdien een nog belangrijkere prooisoort voor de wolven dan voorheen al het geval was. De verhoogde predatiedruk (van wolven maar ook van lynxen), in combinatie met de directe impact van de lange, strenge winter en enkele droge zomers zorgde voor een afname in de beveraantallen. Meerdere beverpoelen geraakten onbewoond. Op veel plaatsen treed opnieuw successie naar bos op… Intussen (anno 2016) klimmen de reeën en everzwijnen langzaam uit het dal en kan het verhaal opnieuw herbeginnen. Natuur zoals ze hoort te zijn.


*Wereldwijd waren tot voor kort slechts een paar gevallen van multibreeding bekend, over de oorzaken van dit fenomeen was zo goed als niets bekend. In Wit-Rusland en meer specifiek in het Nalibokiwoud wordt dit tegenwoordig relatief frequent vastgesteld. Het komt er voor onder twee omstandigheden: ofwel een groot prooidieraanbod (ongeacht het aantal wolven), ofwel een hoge jachtdruk op wolven (waarbij de sociale structuur van de roedel ontregelt wordt).

Vorige Bericht Volgende Bericht